De erfzonde rustte op ieder mens en kon alleen door de doop worden weggewist. Voor katholieken is de doop dan ook een centraal gegeven. Van oudsher gold de regel dat een kind zo vroeg mogelijk na de geboorte gedoopt moest worden. Alleen een gedoopt kind mocht na de dood het Hemelse Jeruzalem betreden. Kinderen die ongedoopt stierven zouden God nooit aanschouwen. Hen wachtte een vreugdeloos bestaan in het voorgeborchte. Zij mochten niet in gewijde aarde begraven worden, maar kregen een plaatsje ‘achter de heg’. Het besef onfeilbare, eeuwige waarden te vertegenwoordigen, zorgde dat de kerk van Rome eeuwenlang geen oog had voor het lot van deze kinderen en voor het verdriet van hun ouders. Pas ver in de twintigste eeuw veranderde de houding van de kerk. Het was een proces dat schoorvoetend verliep. Inleiding 7
1 Een alledaagse vijand 13
2 Dopen en sterven 29
In gesprek: Jan Kerkhof Jonkman 45
3 Zoeken naar troost 48
In gesprek: Ria Ruijters 64
4 Ruzie in de bergen 67
In gesprek: Gerda Jansen 76
5 Reformatie en Verlichting 79
In gesprek: Johan en Erna van den Boom 98
6 Twintigste eeuw 102
In gesprek: Ton van Balveren 117
7 Veranderende wereld 120
Tiny Lieverse-Besseling 139
8 Aggiornamento 142
In gesprek: Maria Jansen 157
9 Plaatsen ter herinnering 160
10 Excuses 167
Verantwoording van de afbeeldingen 170
Literatuur 172
Register 177